De begrippen spoorbreedte en spoorwijdte worden nog wel eens met elkaar verwisseld.
De spoorbreedte is de hart op hartafstand tussen beide spoorstaven. Hierbij wordt dus gemeten van hart tot hart van de spoorstaaf. De spoorbreedte is bij normaalspoor 1500 mm.
De spoorwijdte is de afstand die tussen de binnenkanten van de spoorstaven zit. Bij normaalspoor is dit 1435 mm. Deze maat wordt gebruik in de meeste Europese landen. De spoorwijdte van het Nederlandse hoofdnet is dus 1435 mm. In de spoorwegwereld wordt de term spoorwijdte gehanteerd als standaardterm.
In Nederland reden de eerste treinen op een spoor met een spoorbreedte van 2000 mm en een spoorwijdte van 1945 mm. Er zijn in ons land twee maatschappijen geweest die deze spoorwijdte gehanteerd hebben, de NRS tussen Amsterdam en Arnhem, de HIJSM op de Oude Lijn.
Omdat de Belgische en Duitse spoorwegen een spoorwijdte hanteerden van 1435 mm, zijn in 1855 (NRS) en 1865 (HIJSM) de lijnen naar deze spoorwijdte omgebouwd.
De maat 1435 mm is gelijk aan 8 foot en 4,5 inch. Over het onstaan van deze maat zijn er diverse verhalen. Vandaar dat een verdere uitleg over deze wijdte niet in de tekst is opgenomen.
Tegenwoordig is het grootste gedeelte van het Europese vaste land uitgevoerd met een spoorwijdte van 1435 mm (normaalspoor). Gedeeltes van Spanje, Portugal, Finland en enkele voormalige Sovjetrepublieken hanteren nog een bredere spoorwijdte. In de Sovjetunie werd een afwijkende spoorwijdte gekozen om een eventuele aanval van het westen te bemoeilijken.
Smalspoor in Nederland.
Bij het aanleggen van kanalen en wegen, en in de industrie, was het gebruik van smalspoor zeer gebruikelijk. Dit kwam omdat de bovenbouwmaterialen lichter konden zijn dan bij normaalspoor. Ook kon men de spoorlijn makkelijk verplaatsen, dit kwam erg goed van pas in de kleigroeves en veenkolonieën. Doordat men hier telkens een stukje verder moest, zocht men naar een vervoersvorm, die eenvoudig te verleggen was.
In Nederland zijn diverse smalspoorwijdte in gebruik geweest. De meest voorkomende waren 500, 600, 750 en 900 mm. Bij de Nederlandse smalspoormusea zijn voertuigenvan diverse spoorwijdtes bewaard gebleven. Tegenwoordig wordt er nagenoeg geen gebruik meer gemaakt van smalspoor.
Smalspoor trambedrijven.
Ook veel trambedrijven maakten gebruik van smalspoor. Mooie voorbeelden zijn de RTM en de GTM. Smalspoor was goedkoper aan te leggen en de bogen konden kleiner zijn. Veel gebruikte spoorwijdtes waren 1067, 1000, 750 en 700 mm.